Een blog van Ank Schravendeel
Ik krijg zangles, ik leer een klassieke Indiase raga zingen. In India, in de hindoeïstische traditie, zijn muziek maken en spiritualiteit nauw met elkaar verbonden. Bij sommige scholen moet je – als je spiritueel leraar wilt zijn – kunnen zingen.
Na vier lessen kon ik een eerste toonladder zingen. Dat viel me niet mee: ‘Dit schiet niet echt op’ … Het leren van een reeks noten was niet het probleem. Het ging kennelijk niet alleen over de noten. Er was een voortdurend samen komen van weten hoe de noten moeten zijn – hoe ik dat moet zingen – én het ervaren van trilling, het horen van de klank, de verschillende hoogtes en registers, de stemming die werd opgeroepen. Om nog maar te zwijgen over tempo, ritme, improvisatie, variatie…
Ik herken hier een gegeven dat ik ook tegen kom als ik meditatie begeleid. Als ik anderen wil leren mediteren gebruik ik woorden, geef instructie, nodig uit om aandacht te brengen bij het lichaam, te openen, in contact te komen, het lichaam van binnen uit te voelen. Dat is een gestuurde actie, de aandacht wordt gebracht naar… Ik ben me er zeer van bewust dat dat nog niet het echte werk is. Opmerkzaamheid ervaren gaat niet op commando, is niet het volgen van een instructie. Het vraagt inzet, present zijn, de geest laten opletten. En het vraagt overgave aan wat niet gepland is, overgave aan dat wat zich als vanzelf aandient en gebruikt kan worden om opmerkzaam op te zijn.
‘Zingen is je stem toevertrouwen aan het ware van de stilte’, aldus Christian Bobin, een Franse dichter en schrijver. Zingen, geluid maken én daarmee de kern van stilte raken. Weten wat je moet doen om te zingen, vaardig zijn. En daarnaast: afstemmen op de ervaring, waarin je niet weet wat er gaat komen, niks te doen hebben, niet bewerkstelligen hoe de ervaring zal verlopen. De ervaring van zingend mediteren brengt me bij dat snijpunt: ‘Ik sta aan’ en ‘Het overkomt me’. Vaardig zijn en onwetend.